Genealogische bronnen Genealogische bronnen voor 1811 Genealogische bronnen na 1811 Primaire genealogische bronnen voor 1811 Primaire genealogische bronnen na 1811 Secundaire genealogische bronnen voor 1811 Secundaire genealogische bronnen na 1811 Toegankelijkheid bronnen Burgerlijke stand Bevolkingsregister Persoonskaarten Kalender Historische context Kerkelijke context Sociaal/Politieke context Geografische context Tijdlijn

Secundaire genealogische bronnen voor de achtiende en zeventiende eeuw

De volgende secundaire archieven worden besproken:

Secundair : Oud-rechterlijke archieven

Het genealogisch nut van onderzoek in de Oud-rechterlijke archieven is beperkt. Als het gerecht tevens de taak van de notarissen vervulde, is dat nut groter. Bij ontbreken van een goede index kan onderzoek in deze archieven zeer arbeidsintensief zijn. Niet zelden bent u dan genoodzaakt hele registerdelen door te lezen. Als u echter een genealogie van een bepaalde gemeenschap in haar geheel zou willen onderzoeken, is bestudering van deze bronnen van meer belang. Zo kan bijvoorbeeld de samenstelling van de schepenbanken worden onderzocht. De Oud-rechterlijke archieven vertellen immers een en ander over de rechterlijke organisatie van een gebied.
Van belang is nog dat deze bronnen vaak eerder beginnen dan de DTB-register. Zoals al in het begin van dit hoofdstuk is gezegd, was Nederland in de tijd van de Republiek en een korte periode daarna (1579-1810) in bestuurlijk en rechterlijk opzicht een ware lappendeken.
Vanaf 1811 kende Nederland in bestuurlijk opzicht de burgerlijke gemeenten (met een burgemeester en een gemeenteraad, gebonden aan ambtstermijnen), en in rechterlijk opzicht de kantons en arrondissementen (met voor het leven benoemde rechters).
Voor 1811 waren bestuur en rechtspraak verenigd in het college van schout en schepenen. De schepenen spraken de vonnissen uit en de schout vorderde vonnis en voerde de vonnissen uit. Dit college werd bijgestaan door een of meer burgemeesters en een aantal raden, die zich met burgerlijke zaken bemoeiden.
 
De schout was de vertegenwoordiger (ambtenaar) van de landsheer en de overheid. Op zijn plaats kon ook, krachtens erfelijk en feodaal recht, een gerechtsheer zitten. In sommige gerechten had de gerechtsheer een eigen schout. De schepenen waren afkomstig uit de plaatselijke bevolking. Zij werden oorspronkelijk rechtstreeks of via kiesmannen gekozen, maar in deze periode vulden de colleges zichzelf aan. In de praktijk zaten de schepenen vooral in de achttiende eeuw voor hun leven in de bank.
Net als na 1811 vond de rechtspraak op meer dan één niveau plaats. Oorspronkelijk was er een verschil tussen hoge rechtspraak, die de zwaardere gevallen behandelde, en lage rechtspraak, die de lichtere gevallen en allerlei burgerlijk-bestuurlijke zaken behandelde. Het onderscheld was overal weer anders. In sommige gevallen vielen beide niveaus van rechtspraak samen. In andere was er voor belde niveaus dezelfde schepenbank, maar werd deze de ene keer voorgezeten door de hoge heer of hoge schout en de andere keer door de lage heer of lage schout. Een heer of schout had soms niet één, maar meer schepenbanken voor te zitten.
In het kader van dit boek voert het te ver dieper op deze hele structuur in te gaan. Bij uw onderzoek in gerechtelijke archieven zult u vooraf de rechterlijke organisatie van het gebied waarop uw onderzoek zich richt enigszins moeten leren kennen.
De laat-middeleeuwse landsheren (graven van Holland, bisschoppen van Utrecht, hertogen van Gelderland) riepen gerechtshoven als beroepsinstantie in het leven. En nadat de diverse landsheerlijkheden waren verenigd onder Bourgondisch en Spaans bestuur, ontstond er een centrale raad als algemeen beroepshof. Dat was de Grote Raad van Mechelen. Na de opstand van de Noordelijke Nederlanden werd er in 1582 een nieuwe Hoge Raad opgericht. Deze had echter slechts gezag in Holland en Zeeland.
 
Elk gerecht, hoog of laag, elk hof en elke raad had zijn secretaris. Deze tekende de besluiten van het college achter elkaar op in een boek. Soms werden afzonderlijke onderdelen van de rechtspraak in verschillende boekwerken opgetekend.
Volgens hedendaagse begrippen treffen we in de Oud-rechterlijke archieven zowel zuiver juridische als notariële stukken aan.
De toenmalige rechtspraak (Jurisdictie) hield zich bezig met twee soorten zaken. Tot de eerste soort behoorden geschillen (civiele zaken) en misdaden (criminele zaken). Dit werd de sententieuze jurisdictie genoemd. Tot de tweede soort behoorden allerlei zaken die tegenwoordig door de notaris worden geregeld. Dit werd de voluntaire jurisdictie genoemd.
Niet in elk gewest kwamen notarissen voor. Waar ze niet voorkwamen, werd de voluntaire rechtspraak uitgevoerd door het gerecht. De voluntaire zaken werden dan bij de civiele zaken ingedeeld. Waar ze wel voorkwamen, konden voluntaire zaken zowel door hen als door het gerecht worden afgehandeld.
Op de voluntaire rechtspraak gaan we hier niet verder in. Daarvoor verwijzen we naar de Oud notariële archieven.
Als oorspronkelijke indexen kunnen de zogenoemde rollen worden beschouwd. Op deze rollen werden alle te behandelen zaken opgetekend. Hun opvolgers in de Nieuw-rechterlijke archieven zijn de Repertoires.
Veel Oud-rechterlijke archieven bestaan uit een civiele rol en een criminele rol. De civiele rol betrof voornamelijk vordering van schulden, vooral boekschulden (niet betaalde rekeningen voor geleverde zaken of diensten); verder eventueel alle voluntaire zaken. De criminele rol betrof afhandeling van allerlei misdaden, overtredingen van wetten en verordeningen en onrechtmatige daden.
De criminele rol bevat de voortgang van de gerechtelijke procedures in de vorm van verklaringen (attestaties), ondervragingen (interrogaties), bekentenissen (confessies), en vonnissen (sententies).
Soms bestaan er indexen op de namen van bij procedures betrokken personen. Deze zijn voor of achter in een register opgenomen. De alfabetisering is niet altijd consequent. Van diverse Oud-rechterlijke archieven zijn inmiddels goede moderne indexen gemaakt.

Secundair : Oud-notariële archieven

Omdat er bij deze bronnen in de eerste plaats betere indexen zijn en het in de tweede plaats vooral om voluntaire rechtshandelingen gaat, is het genealogisch nut van deze bronnen groter dan van de Oud rechterlijke archieven. Het is nog altijd zo dat de meeste mensen eerder met de notaris te maken krijgen dan met de rechter. Deze bronnen kunnen veel mededelingen doen over het gewone leven van uw voorouders. Uit boedelinventarissen kunt u zelfs de inrichting van een huis reconstrueren. Maar evenals bij de Nieuw-notariële archieven geldt ook hier dat eerst de notaris van de familie bekend moet zijn. De mensen uit één dorp konden gebruik maken van meer dan één notaris.
De Oud-notariële archieven leveren allereerst veel bezitsgegevens van voorouders, en daarnaast soms enkele persoonsgegevens.
Voor zover de voluntaire jurisdictie met is ondergebracht in de Oud rechterlijke archieven, is ze aanwezig in de Oud-notariële archieven.
 
Voor 1811 was het notariaat alleen bekend in Holland, Zeeland, Friesland, Utrecht, Brabant en Limburg. Het bestond niet in Gelderland (althans het grootste deel), Overijssel, Drenthe en Groningen. In Brabant beginnen sommige Oud-notariële archieven al in de vijftiende eeuw; in de andere gewesten pas in de zestiende eeuw. De Oud-notariële archieven van Friesland zijn grotendeels verloren gegaan.
Oorspronkelijk gaven de notarissen uit de hier besproken periode de originele akten aan de belanghebbenden. De eigenlijke notariële boekhouding bestond toen veelal uit niet meer dan concept-akten. Later behielden de notarissen de originele akten (minuutakten genoemd) zelf en gaven ze hun cliënten een afschrift (grosse genoemd). Het archief van een afzonderlijke notaris heet protocol.
Vanaf 1531 moesten notarissen een zogenoemde admissie (toestemming) van de Grote Raad van Mechelen of het Hof van Holland hebben om hun praktijk legitiem te mogen uitoefenen. Vanaf 1540 moesten ze registers van uitgegeven akten bijhouden.
Notarissen bezegelden de akten niet, maar voorzagen deze van hun eigen kenmerk, een nogal, ingewikkeld soort handtekening.
 
In de Oud-notariële archieven vinden we in over het algemeen vrij dikke boeken vooral huwelijkse voor- waarden, beschrijvingen van boedels, testamenten, boedelscheidingen en koopcontracten. Dit alles in chronologische volgorde. Daarnaast staan er ook vele voluntaire rechtshandelingen in, die eigenlijk in de Oud rechterlijke archieven thuishoren, zoals transporten van onroerend goed. Verscheidene notarissen waren eveneens secretarissen van het gerecht.
 
De Oud-notariële archieven worden bewaard in de provinciale rijksarchieven. De protocollen van notarissen in grotere steden worden bewaard in de desbetreffende gemeentearchieven.
Veel notarissen legden per deel van hun archief een eigen index aan op naam van de belangrijkste belanghebbenden van een transactie. Verscheidene gemeentearchieven zijn bezig de notariële archieven die ze hebben te inventariseren. Op de rijksarchieven bestaan vrijwel geen moderne indexen. Wel heeft elk archief in zijn algemene index een overzicht van de aanwezige notariële protocollen.

Secundair : Weeskamerarchieven

Het nut van deze bronnen voor uw genealogisch onderzoek is over het algemeen vrij groot. Wanneer er begraafregisters aanwezig zijn, zijn deze uitgebreider dan kerkelijke begraafboeken. In de diverse akten kunnen veel familieleden van de weeskinderen worden genoemd. Verder kunt u uit eventuele boedelinventarissen een idee van de omvang van het bezit van uw voorouders krijgen.
De Weeskamerarchieven leveren dus in de eerste plaats bezitsgegevens en in de tweede plaats persoonsgegevens, maar het zijn geen gegevens die een hele bevolking bestrijken.
 
Weeskamers kwamen tijdens de latere middeleeuwen in ongeveer dezelfde gewesten op waar ook het notariaat voorkwam. Alle steden in Holland, Zeeland en Utrecht kenden ze in elk geval. Daarnaast behoorde ook tot veel plattelandsgerechten een weeskamer. Waar weeskamers met voorkwamen, werd hun taak waargenomen door het plaatselijk gerecht van schout en schepenen.
De vroegere weeskamers zouden kunnen worden vergeleken met de huidige voogdijraden. De weeskamers hielden namelijk in de eerste plaats als oppervoogd toezicht op een verantwoord beheer van door minderjarigen geërfde goederen. In de tweede plaats benoemden ze voor de minderjarigen ook voogden, als dezen niet bij testament al waren aangewezen. Ouders van kinderen konden de invloed van de weeskamer sterk beperken door bij hun leven al bepaalde regelingen notarieel vast te laten leggen.
 
De zogenoemde weesboeken bevatten verklaringen en akten, in chronologische volgorde opgeschreven door de secretaris van de weeskamer. Daartoe behoren: In grotere steden werden de verschillende akten vaak in afzonderlijke registers opgeborgen. De archieven van de weeskamers daar zijn uitgebreider; ze kunnen o.a. begraafregisters bevatten. Naast de weesboeken bevatten de Weeskamerarchieven ook veel bescheiden, die oorspronkelijk aan de belanghebbenden hebben toebehoord (o.a. eigendoms- en familiedocumenten).
 
De Weeskamerarchieven worden bewaard in de provinciale rijksarchieven. Die van grotere steden in het desbetreffende gemeentearchief.
 
De begraafregisters vormen een eerste ingang tot deze bronnen. Sommige weesboeken zijn voorzien van een oorspronkelijk alfabetische index. Er verschijnen tegenwoordig ook moderne indexen.

Secundair : Belastingkohieren

Het genealogisch nut van de belastingarchieven bestaat uit eventuele informatie over de omvang, de waarde en de ligging van het bezit van voorouders. Deze bronnen bevatten dus geen eigenlijke genealogische gegevens, maar wel gegevens die u een beeld kunnen geven van de levensomstandigheden van voorouders.
Bestudeert u de bronnen van een bepaalde plaats in haar geheel, dan kunt u zich een beeld vormen van de maatschappelijke verhoudingen binnen de gemeenschap waarin voorouders leefden. Dan krijgt u enig inzicht in wie rijk en arm waren, in de verdeling en de omvang van het grondbezit, enzovoort. Voor dergelijke totaalstudies lenen deze bronnen zich in principe het best.
 
Vanaf de late middeleeuwen bestonden in de diverse landsheerlijkheden de beden. Dat waren oorspronkelijk buitengewone belastingen die steeds vaker met een zekere regelmaat werden geheven. De afzonderlijke gerechten kregen deze belastingen opgelegd, waarna ze door het gerechtsbestuur werden omgeslagen over de onroerende goederen - de landerijen en de huizen of haardsteden - of over personen (hoofdgeld). Het zijn de voorlopers van de onroerendgoed- en successiebelasting uit onze tijd.
Deze belastingen werden aan de landsheer toegestaan door de gewestelijke Staten. Veel belastingkohieren bevinden zich daarom in de archieven van de Staten.
Later kwamen daarbij nog belastingen op de verkoop van roerende en onroerende goederen - de voorlopers van de huidige BW - en overdrachtsbelasting. Ook bestonden er belastingen op het malen van koren (het gemaal), op het gebruik van bepaalde luxe consumptieartikelen zoals bier, wijn, zeep, zout, koffie en thee, op het bezit van rundvee en paarden, en op het aantal deuren en vensters in een huis. Sommige van deze belastingen werden door de plaatselijke gerechten ook voor eigen doeleinden geheven (bijvoorbeeld de dorpslasten).
 
Omdat de Nederlanden voor 1798 geen eenheidsstaat vormden met een centrale regering, was het belastingstelsel uit die tijd een bont systeem. Elk gewest kende verschillende belastingen onder verschillende namen, die geregeld of minder geregeld werden geheven.
Het is hier niet mogelijk ze alle te noemen. In elke algemene inventaris van het archief waar u onderzoek doet, vindt u ze vermeld. Ook vindt u er meestal enige algemene informatie betreffende deze belastingen.
Globaal kunnen we de belastingsoorten uit die dagen als volgt indelen: Gezien de vele belastingsoorten die er waren, hebben deze bronnen de uiteenlopendste vormen. Sommige zijn eenmalige lijsten van aangeslagenen. Andere (met name de directe grondbelastingen) werden steeds in hetzelfde register van jaar op jaar gewijzigd en bijgehouden.
 
Vaak had elke soort belasting zijn eigen betaalkantoren en ontvangers. De belastingen die de gewestelijke Staten hieven, werden door de plaatselijke gerechten omgeslagen en geïnd. De belastingbronnen zijn dus altijd per gerecht ingedeeld.
 
De door de gewestelijke Staten geïnde belastingen zijn meestal te vinden in de provinciale rijksarchieven. De steden regelden vaak zelf hun belastinginning; deze kohieren zijn voor een deel terug te vinden in gemeentelijke archieven. De aanslagen in lokale belastingen, geheven door de lage gerechten, zijn veelal nog aanwezig bij de gemeenten die deze lage gerechten hebben voortgezet.
 
Van verscheidene belastingkohieren zijn moderne indexen verschenen. Toch zullen de meeste in hun geheel moeten worden doorgenomen.

Secundair : Bevolkingsoverzichten: poorterregisters en lijsten van weerbare mannen

Het genealogisch nut van de poorterregisters is groter dan dat van de lijsten van weerbare mannen. De poorterregisters geven vaak als enige bron aan uit welke plaats iemand afkomstig was. Verder geven ze soms het beroep, de leeftijd en namen van zoons, die het poorterrecht mede ontvingen.
 
Pas vanaf de Franse tijd bestaan er echte algemene bevolkingsoverzichten in de vorm van volkstellingen en bevolkingsregisters. Dergelijke overzichten waren nodig, omdat iedereen burgerrechten bezat en in principe ook politieke rechten kon laten gelden (al was dat dan nog een tijdlang aan een bepaald vermogen gebonden).
In de zeventiende en achttiende eeuw waren de burgerrechten beperkt tot het betalen van belastingen en het deelnemen in de landsverdediging (schutterijen). De politieke rechten waren alleen voorbehouden aan de zogenoemde standen: de ridderschap, de steden, en in sommige gewesten ook de zogenoemde eigenerfde boeren. Deze mensen vormden maar een klein deel van de bevolking. Van hen bestaan nog duidelijke registraties in de vorm van beschreven ridderschappen, poorterregisters en sternkohieren (Friesland).
 
Een algemene dienstplicht bestond voor 1811 niet. Het land werd verdedigd door huursoldaten. In hoge nood kon de gezonde mannelijke bevolking tussen de 18 en 50 jaar worden opgeroepen. Dat waren de zogenoemde weerbare mannen. In de volgende kritieke jaren (1652/1653 Eerste Engelse Zeeoorlog, 1672 Rampjaar, 1702 Spaanse Successieoorlog, 1747 dreigende Franse inval, 1784 dreigende burgeroorlog) werden van deze mannen lijsten aangelegd. De lijsten zijn simpele opsommingen, die voor zich spreken.
 
De bespreking van de adel laten we voor wat het is. Er zijn tegenwoordig maar zeer weinig mensen die rechtstreeks van zeventiende en achttiende eeuwse edelen afstammen. Bovendien zijn deze families altijd al ruimschoots bestudeerd. Er bestaan zeer goede genealogieën van. Alleen de wapens van adellijke families zijn bij Koninklijk Besluit vastgesteld en geregistreerd bij de Hoge Raad van Adel. Jaarlijks wordt het Rode Boekje met genealogische gegevens van de adel uitgegeven. Nederland kent geen nieuwe adel meer; in België komt die nog wel voor.
 
Poorters waren geprivilegieerde burgers, woonachtig in steden. Niet elke stadsbewoner had het poorterrecht. Ook waren er verschillen tussen de steden. Het poorterschap gaf bepaalde rechten en plichten, zoals vrijdom van bepaalde belastingen, juridische voordelen, het recht om in het stadsbestuur te worden gekozen, bescherming van beroep (gilden), enzovoort. In aparte boeken werd dan ook bijgehouden wie het poorterrecht bezaten. Men kon poorter worden door geboorte, door huwelijk of door koop van het recht.
De poortersboeken bestaan uit chronologische inschrijvingen van meestal alleen de nieuwe burgers, met vermelding van het bedrag dat daarvoor werd betaald en vaak de plaats van herkomst. In sommige steden bestonden naast elkaar een groot- en een klein-poorterrecht.
De eigenerfde boeren hadden op gewestelijk niveau alleen politieke inspraak in Friesland, Groningen en Drenthe. Hun rechten waren vaak gekoppeld aan het bezit van een bepaalde boerderij. In de desbetreffende Statenarchieven zijn soms lijsten van rechthebbenden te vinden.
 
De lijsten van weerbare mannen bevinden zich in de provinciale rijksarchieven; de poorterregisters bij de gemeentelijke archiefdiensten. Van sommigen poorterregisters zijn moderne indexen gemaakt.

Secundair : Archieven van marken, kerspels, dorpen, ambachten en waterschappen

Marken zijn organisaties tot beheer van gemeenschappelijke gronden. Gebruiksrechten op die gronden konden de zogenoemde markegenoten laten gelden. In de vorige eeuw werden de markegronden verdeeld onder de rechthebbenden. Een van de laatste marken was die van het Gooiland. De rechthebbenden heetten Erfgooiers.
Marken bestonden vooral in Westerwolde (provincie Groningen), Drenthe, Overijssel en Gelderland. In een laag gerecht lagen verscheidene marken.
Veel markearchieven zijn verloren gegaan. Maar in de enkele die er nog zijn en die worden bewaard in de rijksarchieven, kunt u bijvoorbeeld de namen van rechthebbende markegenoten vinden. De markegenoten behoorden meestal tot de sociale bovenlaag van een dorp. Boeren die geen gebruiksrechten van markegronden bezaten werden keuters genoemd.
Kerspel-, dorps- en ambachtsarchieven zijn er evenmin nog veel. Vaak bevatten ze Belasting kohieren, waarin de plaatselijke lasten over de bewoners werden omgeslagen. In deze archieven kunt u eventueel aanstellingen van bepaalde dorpsfunctionarissen aantreffen. Ze bevinden zich óf in rijksarchieven óf in gemeentearchieven.
Ten slotte kunnen de waterschapsarchieven u nog gegevens leveren. Ook de waterschapslasten werden omgeslagen, en wel over de grondeigenaren. Uit deze archieven kunt u soms een duidelijk beeld van de bezitsverhoudingen in een bepaald gerecht krijgen. Ook kunt u zich aan de hand ervan een beeld vormen van de samenstelling van de besturen, die bestonden uit dijkgraaf en heemraden. Deze archieven zijn soms bij rijksarchieven ondergebracht, maar het is ook mogelijk dat het desbetreffende waterschap of de opvolger daarvan ze nog onder zich heeft.
Op al deze archieven bestaan sporadisch moderne indexen.

Tot zover de secundaire genealogische bronnen voor de achttiende en zeventiende eeuw. Volg de link naar de Primaire Archieven voor 1811.


Link naar genealogie (stamboom) van familie de Wit, Verhoeven en Vroegindeweij


In de navigatieblak bovenaan deze pagina, staan de links naar de diverse genealogische overzichten.
Volg de link naar Genealogische Overzichten Startpunt voor alle genealogische overzichten
Volg de link naar de Genealogieën De complete genealogie van de families
Volg de link naar de Familie Web Pages Overzicht van de (individuele) persoonskaarten

Van de Secundaire genealogische bronnen voor de achtiende en zeventiende eeuw zijn vele voorbeelden te geven. Specifieke voorbeelden zijn :

Nog te doen


© Kirsten, Michelle, Pascal, Andre en Monique
Bron : Maak uw eigen stamboom, Gerard van de Nes, ISBN 90-5121-463-4