Genealogische bronnen Genealogische bronnen voor 1811 Genealogische bronnen na 1811 Primaire genealogische bronnen voor 1811 Primaire genealogische bronnen na 1811 Secundaire genealogische bronnen voor 1811 Secundaire genealogische bronnen na 1811 Toegankelijkheid bronnen Burgerlijke stand Bevolkingsregister Persoonskaarten Kalender Historische context Kerkelijke context Sociaal/Politieke context Geografische context Tijdlijn

Secundaire Genealogische bronnen voor de twintigste en negentiende eeuw

De volgende secundaire archieven worden besproken:

Registers van Naamsaanneming

Het genealogisch nut van deze registers is beperkt. Hoewel veel familienamen al eerder bestonden, blijkt uit deze lijsten duidelijk het begin van het gebruik van een bepaalde familienaam.
 
Bij decreet van keizer Napoleon van 18 augustus 1811 moest ieder die nog geen vaste familienaam had binnen een jaar een familienaam kiezen. Het decreet werd later nog eens herhaald. Maar toen de keizer definitief was verslagen, werd met het aannemen van een familienaam geen haast gemaakt. In 1825 vaardigde de Nederlandse overheid nogmaals een maatregel met dezelfde inhoud uit. Het voeren van een vaste familienaam leidde tot een doeltreffender gebruik van de registers van de Burgerlijke Stand.
De registers van naamsaanneming werden aangelegd door de gemeenten. Zij bestaan uit chronologische aangiften, met vermelding van de persoon die de naam aanneemt, in de meeste gevallen het mannelijk hoofd van het gezin, soms een weduwe, en met vermelding van de kinderen, waarvoor de familienaam ook geldt. De gekozen familienaam is duidelijk leesbaar. Sommige registers zijn eenvoudiger van opzet: links de naam en het patroniem de van de vadersnaam gevormde achternaam (bijvoorbeeld Hendrik Jansen = Hendrik zoon van jan) - van de aangever, en rechts de gekozen familienaam (bijvoorbeeld Van Barneveld).
In het zuiden, westen en midden van het land hadden de meeste mensen al een vaste achternaam. De maatregel betrof daarom vooral grote delen van het platteland in het Noorden en Oosten. Daarom is lang met in elke gemeente een dergelijk register aangelegd.
Deze registers bevinden zich of in de gemeentearchieven of in de rijksarchieven. In het blad Gens Nostra zijn zo'n 250 van deze registers genoemd met vermelding van het archief waar zij zich bevinden.
Al deze registers zijn openbaar.
Terug naar de top

Volkstellingen

Eigenlijk zijn alleen de volkstellingen van voor 1850 van enig genealogisch nut, omdat u in de registers ervan namen en woonplaatsen van door u gezochte voorouders kunt aantreffen. Voor wat de periode na 1850 betreft, kunt u deze gegevens vinden in de bevolkingsregisters.
 
In de Franse Tijd zijn drie volkstellingen gehouden.
De eerste algemene volkstelling werd gehouden in de jaren 1795/1796. Deze bevat alleen getallen. De tweede volkstelling van 1807/1808 bevat meer gegevens, die van 1809 nog meer.
Bij de volkstelling van 1807/1808 werd aantekening gemaakt van de naam van het gezinshoofd, zijn beroep, zijn eventuele inwonende personeel, zijn kinderen en zijn bezit. De volkstelling van 1809 vermeldt bovendien de godsdienst van de betrokkenen.
Deze volkstellingen werden uitgevoerd door speciale ambtenaren. De registers ervan bevinden zich veelal in de provinciale Rijksarchieven.
Tussen 1813, het jaar waarin Nederland werd bevrijd van de Fransen, en 1850, het jaar waarin het Bevolkingsregister algemeen werd ingevoerd, zijn nog volkstellingen gehouden in 1829, 1839 en 1849. Deze tellingen werden uitgevoerd door de plaatselijke gemeenten. De registers ervan bevinden zich daarom meestal in de gemeentearchieven. Het bevolkingsregister van 1850 is eigenlijk een dynamische voortzetting van de telling van 1849. Ook na 1850 zijn regelmatig volkstellingen gehouden, de laatste in 1970.
Terug naar de top

Nieuw-rechterlijke archieven

De Nieuw-rechterlijke archieven bevatten voor uw onderzoek geen directe genealogische informatie. Maar misschien treft u er een vader van een onwettig kind in aan.
Naar aanleiding van in andere bronnen aangetroffen gegevens, bijvoorbeeld een echtscheiding of een faillissement, kunt u er doelgericht in zoeken naar aanvullende informatie. En als u er de tijd voor neemt, kunnen deze archieven u wellicht onbekende andere familievoorvallen onthullen.
 
In 1811 werd, als gevolg van de inlijving bij Frankrijk, in Nederland de in grote lijnen nog steeds bestaande rechterlijke organisatie ingevoerd. In Limburg en Zeeuws Vlaanderen was dat al in 1795 gebeurd. Deze invoering had ten doel een einde te maken aart de grote regionale verscheidenheid in de rechtssystemen en rechtspraktijk in Nederland. Bovendien werd in het kader van de scheiding der machten de rechtspraak gescheiden van het bestuur. De rechtspraak werd een zaak van de centrale overheid. Ze was niet langer het domein van lokale heren.
De rechtspraak speelt zich sedert 1811 af in een hiërarchie van vier niveaus: een landelijk Hooggerechtshof (vanaf 1838 Hoge Raad geheten), de provinciale Hoven van Assisen (vanaf 1838 Gerechtshoven geheten), de Rechtbanken van Eerste Aanleg (vanaf 1838 Arrondissementsrechtbanken) en op het laagste niveau de Vredegerechten en Rechtbanken van Enkele Politie (in 1838 samengevoegd tot Kantongerechten). Elke rechtbank heeft het voor het zeggen in een bepaald regionaal gebied, maar ook op een bepaald gebied van misdaden of te regelen zaken, waaronder appeIzaken van lagere rechtbanken (dit wordt haar regionale en zakelijke competentie genoemd).
Vredegerechten hielden zich bezig met zaken die tussen burgers onderling speelden, onder andere op het gebied van familierecht (benoeming van voogden) en handelsrecht.
Rechtbanken van Enkele Politie behandelden eenvoudige overtredingen van wetten en gemeentelijke verordeningen. De competentie van beide soorten rechtbanken ging in 1838 over op de kantongerechten.
Arrondissementsrechtbanken gaan over zaken waar een grotere straf op staat en over zwaardere burgerlijke zaken (o.a. faillissementen, echtscheidingen). Deze rechtbanken dienen ook als beroepsinstantie van de lagere rechtbanken. De provinciale en landelijke gerechtshoven zijn uitsluitend beroepsinstanties.
De diverse rechtbanken zijn voortdurend in aantal verminderd; in 1838 waren er 150 kantongerechten, 34 arrondissementsrechtbanken en twaalf gerechtshoven; tegenwoordig zijn dat er respectievelijk 62, negentien en vijf. Evenals bij de bestudering van de gemeentelijke archieven zult u bij de Nieuw-rechterlijke archieven rekening moeten houden met herindelingen van de regio's.
De archieven van de genoemde gerechten, rechtbanken en gerechtshoven van 1811 tot ongeveer 1930 bevinden zich voor het grootste deel in de provinciale rijksarchieven. De archieven van het landelijk hooggerechtshof, de Hoge Raad, bevinden zich in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.
De archieven zijn tot ongeveer 1900 vrij ter inzage. Voor de periode daarna moet worden aangetoond dat degene over wie u informatie zoekt, is overleden.
Vanouds vormen de Repertoires en de Registers de ingangen tot de rechterlijke archieven. De Repertoires vertellen in het kort welke zaken er in behandeling zijn genomen. De Registers van de afzonderlijke onderdelen van het archief vermelden in het kort per zaak aanklacht, eis, vonnis en datum van het vonnis.
Daarnaast zijn soms ook alfabetische naamklappers van betrokken personen gemaakt. Wanneer deze klappers niet bestaan, is het zoeken in deze archieven vrij arbeidsintensief, omdat u dan de chronologische in- gangen moet doorlezen.
Terug naar de top

Nieuw-notariële archieven

Ook de Nieuw-notariële archieven bevatten voor uw onderzoek geen directe genealogische informatie, maar wel aanvullende.
Als er geen alfabetische index van belanghebbenden voorhanden is, vergt het veel tijd de Repertoires van diverse notarissen door te nemen. Soms is eerst onderzoek in andere bronnen nodig. Via voorafgaand onderzoek in de Memories van Successie (zie hierna) kunt u, als dat voor uw onderzoek belangrijk is, erachter komen of er ooit een testament of huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld. En via het kadaster kunt u uitvinden wanneer en van wie of aan wie onroerende goederen zijn gekocht of verkocht. Daarna kunt u eventueel in een notarieel archief een meer gerichte zoekactie naar wat u weten wilt ondernemen.
 
De Franse wetgever voerde in 1811 in Nederland ook een eenvormig en algemeen notariaat in. Deze invoering maakte een einde aan de verschillende regelingen betreffende het notariaat in de diverse gewesten in de voorgaande jaren. Sommige gewesten kenden tot dan toe geen notarissen.
De registratie is de taak van de beëdigde notarissen zelf. Zij oefenen gedurende een aantaljaren hun functie uit op een vaste standplaats. Namen van notarissen, ambtsperioden en standplaatsen zijn per archief te vinden in de Inventaris van notariële archieven. Notarissen hebben geen vaste regio waarbinnen zij uitsluitend werkzaam zijn. In grotere steden zijn altijd meer notarissen naast elkaar in functie geweest. In Amsterdam zelfs enkele tientallen.
De notariële akten bestaan uit zogenoemde protocollen. Protocollen zijn in de meeste gevallen de originele akten (minuten genoemd) die zijn opgemaakt naar aanleiding van het opstellen van huwelijkse voorwaarden, verkoop van onroerend goed, hypotheken, boedelbeschrijvingen (inventarissen), testamenten en boedelscheidingen. Degenen ten behoeve waarvan de akten zijn opgemaakt, ontvangen meestal een afschrift (grosse genoemd). Wanneer de notaris het originele stuk heeft meegegeven, is er in zijn archief later niets meer van te vinden. Dit betreft onder andere volmachten (huwelijkstoestemmingen).
De Nieuw-notariële archieven van de periode 1811-1905 zijn overgebracht naar de rijksarchieven in de provincies of de archieven van de gemeenten waar de notarissen hun standplaats hadden. Voor zover ze met meer in het persoonlijk archief van de notaris aanwezig zijn, worden na 1905 opgemaakte akten bewaard in het archief van het desbetreffende arrondissement.
Op enkele uitzonderingen na (wanneer het nog levende personen betreft) zijn notariële stukken ouder dan 75 jaar voor een ieder vrij in te zien. Van stukken jonger dan 75 jaar kunnen alleen belanghebbenden (bijvoorbeeld erfgenamen als het om een testament gaat) een uittreksel krijgen. De kosten van dergelijke uittreksels kunnen tot meer dan vijftig gulden oplopen.
De oorspronkelijke index van een notarieel archief is het Repertoire. Dat is een chronologische lijst met korte samenvattingen van gepasseerde akten, met vermelding van aard van de zaak (bijvoorbeeld testament), namen van belanghebbenden, datum van passeren, enzovoort. Van de meeste notarissen zijn de Repertoires bewaard gebleven.
Sommige archiefdiensten hebben alfabetische naamlijsten van belanghebbenden gemaakt. Daarin is soms een aantal notaris archieven opgenomen. Dat is vooral erg handig wanneer u op zoek bent naar een bepaalde akte van uw familie in een grote stad, waar meer notarissen naast elkaar werkten.
Terug naar de top

Memories van Successie

Deze bronnen geven u een goed en compleet beeld van de onroerende goederen (met kadasternummer) die iemand op het moment van zijn overlijden bezat. Verder worden alle erfgenamen met hun woonplaatsen genoemd. Als er een testament door de erflater is gemaakt, wordt dat vermeld met notaris en datum.
 
De Memories van Successie worden vanaf 1806 bijgehouden ingevolge de invoering van een belasting op nalatenschappen in dat jaar. Dat gebeurt door de regiokantoren van de Inspectie der Registers en Successie. De regio's komen over het algemeen overeen met de gebieden van de kantongerechten.
De desbetreffende registers bestaan uit aangiften van geërfde onroerende goederen (Memories van Aangifte) en aanslagen van belastbare boedels (Memories van Successie), die chronologisch zijn geordend (op datum van aangifte of op datum van afhandeling) en per kwartaal (tot 1820) of per maand zijn samengebundeld. De aangifte kon soms een jaar na het overlijden van de erflater plaatsvinden. Boedels kleiner dan een bepaalde waarde werden met belast. Deze staan dus wel vermeld in de Memories van Aangifte, maar met in de Memories van Successie. Nalatenschappen die in rechte lijn vererfden van ouders op kinderen waren ook vrijgesteld. Deze laatste vrijstelling werd in 1878 beperkt tot boedels kleiner dan 1000 gulden.
De Memories van Successie tot 1900 zijn overgebracht naar de rijksarchieven van de betreffende provincies. Memories ouder dan 100 jaar mogen door iedereen worden ingezien.
Vanaf 1856 wordt als ingang de zogenaamde V-bis-tafel bijgehouden, waarin per kantoor en per jaar de overledenen, waarvan een nalatenschap is aangegeven, alfabetisch zijn genoteerd. Diverse provinciale rijksarchieven hebben een complete alfabetische index op naam van de overledene gemaakt.
Terug naar de top

Centraal Testamenten Register

U moet dit register beschouwen als een index, waarmee u in de archieven van notarissen een testament kunt terugvinden.
 
Vanaf 1918 bestaat er voor door notarissen vanaf 1890 opgemaakte testamenten een landelijke registratie. In de praktijk bleek het nogal moeilijk vast te stellen of iemand nu wel of niet een testament had laten maken. Dit register heeft als geheel een index functie voor een deel van de notariële archieven.
De centrale registratie van alle testamenten die worden opgesteld, gebeurt door een speciale afdeling van het ministerie van justitie.
Het register bestaat uit een kaartsysteem. Compleet uitgewerkte testamenten treft u er met in aan. De belangrijkste mededelingen betreffen de notaris die een testament opstelde en de datum van het testament.
Het Centraal Testamenten Register is voor zover het personen betreft die voor 1973 zijn overleden, overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Op schriftelijke aanvraag, met vermelding van de naam van de erflater en zijn geboortejaar, kunt u daar de door u gewenste informatie verkrijgen. Het register is echter niet toegankelijk als het testamenten jonger dan 75 jaar betreft. Daarvoor geldt dat over jongere testamenten alleen belanghebbenden informatie kunnen krijgen.
Van tussen 1793 en 1871 geboren erflaters, die na 1890 een testament hebben laten maken, is op het Centraal Bureau voor de Genealogie een microfilm aanwezig.
Terug naar de top

Registers van Eigendomsovergang

Op voorwaarde dat het register waarin u onderzoek wilt doen ongehavend of althans in zo gaaf mogelijke staat aanwezig is, beschikt u in de Registers van Eigendomsovergang over een heel mooie bron, waaruit u zich een beeld van de ontwikkeling van het bezit aan onroerende goederen van uw voorouders kunt vormen. Bovendien staan er verwijzingen in naar de notariële archieven.
 
Deze registers zijn in 1812 ingevoerd om de heffing van grondbelasting mogelijk te maken. Ze zijn door de burgerlijke gemeenten tot 1832 bijgehouden. De gegevens werden door de burgemeester verkregen van notarissen.
Voorafgaande aan de registratie werden alle bebouwde en onbebouwde percelen in de gemeente geïnventariseerd door zogenoemde zetters. Van beide soorten percelen werden afzonderlijke lijsten ofwel staten aangelegd, gealfabetiseerd op eigenaar. Bij de bebouwde percelen werd het aantal ramen en deuren in de gebouwen genoteerd. Dit aantal bepaalde de 'stand' van het huis.
Latere veranderingen werden bijgehouden in drie afzonderlijke registers, die van onbebouwde goederen, van bebouwde goederen, en van ramen en deuren. Het laatste register is bijgehouden tot 1819. Deze drie registers zijn de eigenlijke registers van eigendomsovergang. Ze bestaan uit op chronologische volgorde ingeschreven uittreksels van akten van koop en verkoop van onroerende goederen; de notaris en de datum van de akte zijn altijd vermeld.
Aan de hand van de registers stelde de regionale Inspectie van de Directe Belastingen een legger samen, waarop de belastingaanslag per eigenaar werd vermeld.
De registers van eigendomsovergang bevinden zich in de provinciale rijksarchieven of in gemeentelijke archieven. Deze registers zijn nogal gehavend. Van veel gemeenten zijn de staten van bebouwde en onbebouwde percelen en de belastinglegger niet meer aanwezig. Soms is het hele register verloren gegaan. Alle registers zijn openbaar.
De staten en de legger zijn alfabetisch gerangschikt. De eigenlijke registers van eigendomsovergang zijn chronologisch gerangschikt, maar voor zover er geen index van bestaat is de bestudering ervan een tijdrovende bezigheid.
Terug naar de top

Kadaster en Openbare Registers

Met behulp van het Kadaster is het mogelijk de omvang van het bezit aart onroerend goed van een voorouder exact na te gaan. Er is te zien of dat goed verkregen is door erfenis of door aankoop. Verdelingen ervan als gevolg van Uitvoering van testament of van boedelscheiding zijn eveneens precies na te gaan.
 
Het Kadaster is in Nederland ingevoerd in 1832; in Limburg, dat tot 1839 door België werd bestuurd, is dat gebeurd in 1841. Het verving de registers van eigendomsovergang. De bedoeling van het Kadaster was een basisadministratie van het hele grondbezit, aan de hand waarvan met alleen de grondbelasting kon worden geheven maar ook kon worden nagegaan of een bepaald goed als hypotheek bij een lening werd gebruikt.
De registers van het Kadaster worden bijgehouden door de regiokantoren van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers. Deze registers bestaan uit zeer lijvige en zware boekwerken.
Evenals bij de eerdergenoemde registers van eigendomsovergang ging aan de kadastrering een uitgebreide inventarisatie van alle onroerende goederen vooraf. In sommige delen van het land begon die al in 1811; in 1832 was de inventarisatie voltooid. De eigenaars werden in alfabetische volgorde met al hun goederen ingeschreven in de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels. Een gemeente werd verdeeld in secties, aangeduid met letters. Elk perceel kreeg een aanduiding die bestond uit de sectie-letter en een nummer (bijvoorbeeld. A 191, of C 324). De percelen werden nauwkeurig opgemeten en in kaart gebracht in zogenoemde minuutplans.
Vervolgens werden op den duur per gemeente twee lopende administraties gevormd: een register van percelen en een register van eigenaren, respectievelijk het Perceelsregister en de Kadastrale Legger geheten.
Het perceelsregister, dat vanaf de jaren 1860 werd bijgehouden, noemt op volgorde alle percelen, met vermelding van oppervlakte, kwaliteit, omschrijving (hooiland, welland, huis en erf, enzovoort), belastbare waarde, achtereenvolgende eigenaars (elk met een eigenaarsnummer). Wanneer het perceel gesplitst werd, ontstonden nieuwe perceelnummers, die later in het register op dezelfde wijze werden ingeschreven.
De kadastrale legger noemt alle eigenaren, oorspronkelijk in alfabetische volgorde, later chromologisch aangevuld met alle nieuwe eigenaren. Alle onroerende goederen worden opgesomd, met oppervlakte, enzovoort, en met verwijzing naar oude en nieuwe eigenaren.
Van tijd tot tijd werden nieuwe minuutplans gemaakt, waarop alle veranderingen werden bijgewerkt. Door vele splitsingen nam het aantal percelen voortdurend toe. Per sectie kon het tot enkele duizenden oplopen. Soms werden nieuwe secties gevormd en werden vele percelen van nieuwe nummers voorzien. In dergelijke gevallen zijn zogenoemde concordanties opgesteld, waarop de oude en de corresponderende nieuwe nummers zijn ingevuld.
De Openbare Registers zijn eigenlijk een landelijk register van eigendomsoverdracht. In chronologische volgorde worden door de hypotheekbewaarder alle overdrachten en hypothecaire bezwaringen van onroerend goed ingeschreven. Zonder een dergelijke inschrijving is een verkoop of een hypotheekstelling met rechtsgeldig.
Het kadaster is zo'n goed staaltje van negentiende-eeuwse administratie dat een index eigenlijk met nodig is. Een alfabetische lijst van alle eigenaren per gemeente zou onderzoek nog vergemakkelijken.
Een deel van de negentiende-eeuwse registers is overgebracht naar de provinciale rijksarchieven of gemeentelijke archieven. Veel registers bevinden zich echter nog op de kadastrale regiokantoren, waar ze nog steeds worden gebruikt. De kadastrale leggers bevinden zich in veel gevallen bij de gemeenten.
Het Kadaster en de Openbare Registers zijn in hun geheel op de kadastrale regiokantoren tegen betaling van de vastgestelde leges voor iedereen toegankelijk. Indien u bij uw genealogisch onderzoek gebruikmaakt van deze registers, zult u even moeten wennen aan de opzet ervan. Wellicht kan een door de Rijksarchiefdienst uitgegeven gids u behulpzaam zijn.
Terug naar de top

Kohieren Hoofdelijke Omslag

Uit de Kohieren Hoofdelijke Omslag kunt u een beeld krijgen van de welstand van uw voorouders, en dat in vergelijking met buren en andere plaatsgenoten. Als u in het kader van uw onderzoek een gemeenschap als geheel zou willen bestuderen, krijgt u zo een beeld van de maatschappelijke gelaagdheid.
 
Vanaf 1851 hadden de gemeenten de mogelijkheid om financiële tekorten om te slaan over de eigen inwoners. Deze werden clan naar draagkracht aangeslagen. De landelijke overheid maakte in 1922 een einde aan deze belastingvorm. In principe werd elk huishouden aangeslagen. Voor de allerarmsten werd vaak een uitzondering gemaakt.
De administratie van deze belasting werd - uiteraard -door de gemeenten zelf verzorgd. In de kohieren werden in lange lijsten de belastingplichtigen opgetekend, met vermelding van beroep en het te betalen geldbedrag.
Deze kohieren berusten, voor zover ze nog aanwezig zijn, alle in de desbetreffende gemeentearchieven. De toegankelijkheid hangt af van de regels die de gemeenten daaromtrent hanteren. Hoofdelijke omslag werd niet in elk jaar geheven.
De namen zijn per wijk en per straat opgeschreven, dus met in alfabetische volgorde.
Terug naar de top

Patentregisters

De Patentregisters geven u een beeld van de ambachtelijke beroepsbevolking van een plaats. De aanduidingen van de uitgeoefende beroepen zijn zeer duidelijk en compleet. Veelal oefende men meer bezigheden naast elkaar uit. Op deze manier kunt u een indruk van de omvang van een bedrijf krijgen.
 
In 1798 werden door de overheid de gilden opgeheven. Gilden waren verenigingen van kleine handelaren en ambachtslieden. De leden ervan stonden elkaar bij in de uitoefening en de bescherming van het beroep. De gilden bezaten meestal binnen een gemeenschap het alleenrecht op bepaalde beroepsbezigheden. In 1805 nam de overheid officieel de toeziende taak van de voormalige gilden op de beroepsuitoefening over. De beroepsuitoefenaars werden daartegenover verplicht tot een bijdrage: de patentbelasting. Deze belasting bestond tot 1893. Vrijgesteld van deze belasting waren geestelijken, ambtenaren, landbouwers, de meeste onderwijzers, kleine wevers, dagloners, en tot 1823 ook varenden.
De patentregisters werden ook gebruikt bij de vaststelling van iemands stemrecht (zie ook kiezerslijsten). Ze werden bijgehouden door plaatselijke overheden en bevatten jaarlijkse opgaven van alle patentschuldigen, met vermelding van beroep of bedrijf (met aantal knechts), belastingklasse, en eventueel omzetcijfers.
De patentregisters worden bewaard in de gemeentearchieven. De toegankelijkheid is afhankelijk van de gemeentelijke regels.
De optekening van de patentschuldigen gebeurde meestal per wijk en straat, dus met chronologisch. Afgezien van de grote steden, zijn de meeste registers klem van omvang.
Terug naar de top

Kiezerslijsten

Op de kiezerslijsten kunt u zien of uw voorouders behoorden tot de politiek gerechtigden. Ze waren dan in elk geval niet afhankelijk van de bedeling. Waren ze censuskiezers, dan behoorden ze tot de economische toplaag van de bevolking.
Van 1811 tot 1813 bestond er namelijk een soort algemeen kiesrecht voor meerderjarige mannen die niet van de bedeling hoefden te leven. Vanaf 1815 bestond er slechts kiesrecht voor mannen die een bepaald bedrag aan vermogensbelasting betaalden, het zogenoemde censuskiesrecht.
In belde gevallen werden er door de plaatselijke overheden lijsten van kiesgerechtigden aangelegd. Die van 1811 tot 1813 werden Registres Civiques genoemd en ze werden elk jaar opnieuw aangelegd; de latere heetten simpelweg Kiezerslijsten. De laatste werden opgesteld in de jaren dat er verkiezingen waren - in de regel om de twee jaar.
Het censuskiesrecht bestond tot 1917. Tot 1888 was het aantal stemgerechtigden zeer laag, tussen de twee en vier procent van de bevolking. In 1917 werd voor mannen en in 1919 voor vrouwen het algemeen kiesrecht ingevoerd.
De lijsten werden opgesteld door de plaatselijke overheden. Afschriften werden verstuurd naar de departementen of de provincies.
De Registers Civiques bevinden zich meestal in de provinciale rijksarchieven; de kiezerslijsten meestal in de gemeentearchieven.
De lijsten bestaan uit een opsomming van namen met vermelding van beroep en geboortedatum. Ze zijn meestal alfabetisch geordend. Overigens zijn deze bronnen van groter belang als u in het kader van uw onderzoek een maatschappelijk beeld van een hele gemeenschap zou willen krijgen.
Terug naar de top

Militaire keuringen

Vooral de inschrijvingen voor de Nationale Militie zijn van enig genealogisch nut. De leukste gegevens erin zijn de signalementen. Op de zogenoemde Certificaten van Nationale Militie, die deel uitmaken van de huwelijkse bijlagen, is het signalement in veel gevallen niet ingevuld. Het betreft uiteraard alleen mannen. Via de signalementen kunt u bijvoorbeeld te weten komen welke voorvaders bruine ogen hadden.
 
In 1810, in de Franse tijd, werd door de overheid de algemene dienstplicht ingevoerd, de conscriptie genoemd. Deze bestond tot 1813. In 1814 werd deze algemene dienstplicht verzacht tot een systeem van vrijwillige dienst, aangevuld door lotelingen, en de mogelijkheid zich door remplaçanten te laten vervangen. In 1898 werd de algemene dienstplicht opnieuw ingevoerd. Voor deze doeleinden werden lijsten van dienstplichtigen opgesteld.
De conscriptielijsten zijn eenvoudige alfabetische lijsten van alle jongemannen van 19 jaar, met vermelding van geboortedatum.
De keuringen voor de Nationale Militie staan opgetekend in grote losse katerns. Elke jongeman van 19 jaar werd ingeschreven, met vermelding van geboortedatum en -plaats, namen van ouders, beroep en signalement; bovendien werd vermeld of men geschikt dan wel ongeschikt was, en of een vervanger werd aangesteld. De lijsten werden elk jaar opgesteld door de plaatselijke overheden. Ze zijn met in alle gevallen alfabetisch geordend.
Conscriptiel1Jsten en militaire keuringsregisters zijn te vinden in de gemeentearchieven. De toegankelijkheid hangt af van de regels die gemeenten dienaangaande hanteren.
Terug naar de top

Gemeenteraadsarchieven

Deze bron is uitsluitend van aanvullend belang. Aart de hand van de gemeenteraadsarchieven kunt u zich een beeld van de samenstelling van het gemeentebestuur vormen. Ook benoemingen van schoolmeesters, artsen, enzovoort kunnen in deze notulen worden gevonden. Van een duidelijk doelbewuste gemeentepolitiek is in de meeste gemeenten pas sprake na 1900.
 
Nadat Nederland in 1810 was ingelijfd bij Frankrijk werden de huidige burgerlijke gemeenten gevormd. De vroegere schout en schepenen kunnen vanaf die tijd worden beschouwd als de huidige burgemeester en raadsleden. Tot 1851 waren in de grotere steden nog meer burgemeesters tegelijk in functie en werden ze vaak nog schout of maire genoemd.
 
De vergaderingen van de gemeenteraad en het College van Burgemeester en Wethouders werden vastgelegd in notulen, Chronologische verslagen van vergaderingen, keurig ingedeeld in artikelen overeenkomstig de behandelde zaken. Bijbehorende stukken zijn in afzonderlijke dossiers ondergebracht. Tegenwoordig wordt in de notulen altijd kort en duidelijk naar deze stukken verwezen. Vroeger gebeurde dat echter niet altijd. Naast de notulen maakte de burgemeester in de vorige eeuw aan het begin van elk nieuw jaar een verslag van de gang van zaken gedurende het voorgaande jaar.
 
De notulen van gemeenteraadsvergaderingen en van vergaderingen van het College van B. en W worden bewaard in de archieven van de gemeenten. Meestal zijn er bepaalde beperkingen voor de raadpleging van de notulen van de laatste tientallen jaren. Goede indexen op de behandelde zaken zijn lang niet altlid gemaakt. Bij oudere gemeenteraadsnotulen zijn deze soms wel aangelegd; in die gevallen betreft het indexen op persoonsnamen en behandelde zaken. De jaarverslagen van de burgemeester kunnen eventueel als ingang dienen.
Terug naar de top

Kerkeraadsarchieven

Van enig nut van kerkeraadsarchieven voor uw onderzoek is alleen sprake als uw voorouders protestants, en dan vooral hervormd of gereformeerd waren; dat laatste is het geval bij respectievelijk ongeveer vijftig en tien procent van de Nederlanders. Via deze notulen is het eventueel mogelijk vaders van buitenechtelijke kinderen op te sporen. Verder is te achterhalen wie ouderlingen, diakenen, kosters, voorzangers, enzovoort zijn geweest. Uit doop- en lidmatenboeken of -registers is te achterhalen wanneer voorouders lid werden van een bepaalde gemeente, gedoopt werden of openbare belijdenis aflegden.
 
Uitgebreide kerkeraadsarchieven zijn er alleen van plaatselijke protestantse gemeenten en dan vooral hervormde gemeenten en gereformeerde kerken. Voor 1816 bestond de gecentraliseerde landelijke Nederlandse Hervormde Kerk niet; er was toen eerder sprake van plaatselijke zelfstandige gemeenten, die Nederduitse Gereformeerde Gemeenten werden genoemd.
In 1834 en 1886 vonden er uittredingen uit de Hervormde Kerk plaats; de eerste wordt Afscheiding genoemd, de tweede Doleantie. In 1892 verenigden beide daaruit voortgekomen kerkgroepen zich tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ook deden zich vaak nog andere scheuringen en verwikkelingen voor, waarop hier niet nader wordt ingegaan.
De besluiten van de plaatselijke kerkeraden, bestaande uit predikant en ambtsdragers (ouderlingen en diakenen) werden in een apart boek genotuleerd. Dat werd aanvankelijk gedaan door de plaatselijke predikant en na 1900 veelal door een daarvoor aangestelde ouderling, de scriba. Het zijn chronologische aantekeningen van besluiten, per vergadering geordend. Ook bevatten ze verslagen van ambtsdragersverkiezingen en van het beroepen van predikanten. De hervormde notulen zijn over het algemeen vrij kort. Die van de gereformeerden zijn aanzienlijk uitgebreider, omdat daarin uitvoerig mededeling wordt gedaan van tuchtprocedures en andere kwesties.
Naast notulenboeken zijn er vanouds ook doop- en Iidmatenboeken of -registers. Deze laatste worden besproken in het volgende hoofdstuk, omdat u voor deze en de vorige eeuw de genealogische gegevens die ze bevatten op enkele uitzonderingen na (zie hiervoor eerste alinea) kunt vinden in de registers van de Burgerlijke Stand en de bevolkingsregisters. Voor wat de achttiende en zeventiende eeuw betreft zijn doop- en Iidmatenboeken als bronnen voor uw onderzoek echter van groot belang.
De hervormde kerkarchieven zijn voor een belangrijk deel in bewaring gegeven bij rijksarchieven en gemeentearchieven. De gereformeerde kerkarchieven zijn voor het grootste deel nog bij de plaatselijke keken.
De toegankelijkheid is derhalve afhankelijk van de regels van het archief. U zult toestemming van de desbetreffende kerkeraad nodig hebben ze in te zien. Dat geldt ook voor het inzien van doop- en lidmatenboeken. Een index op namen en zaken ontbreekt zo goed als altijd. Wel staat, met name bij de latere notulen, in de marge per onderwerp een korte omschrijving.
Tot zover de bespreking van de genealogische bronnen voor de twintigste en negentiende eeuw, die bij uw onderzoek naar uw voorgeslacht meer of minder nut voor u kunnen hebben. Maar er zijn meer bronnen, oudere, die u met uw onderzoek nog verder terug in de tijd kunnen voeren. Deze zijn het onderwerp van het volgende hoofdstuk.
Terug naar de top

Link naar genealogie (stamboom) van familie de Wit, Verhoeven en Vroegindeweij


In de navigatieblak bovenaan deze pagina, staan de links naar de diverse genealogische overzichten.
Volg de link naar Genealogische Overzichten Startpunt voor alle genealogische overzichten
Volg de link naar de Genealogieën De complete genealogie van de families
Volg de link naar de Familie Web Pages Overzicht van de (individuele) persoonskaarten

Van de Secundaire Genealogische bronnen voor de twintigste en negentiende eeuw zijn vele voorbeelden te geven. Een aantal specifieke voorbeelden zijn :

Nog te doen.


© Kirsten, Michelle, Pascal, Andre en Monique
Bron : Maak uw eigen stamboom, Gerard van de Nes, ISBN 90-5121-463-4