De stamboom is in tegenstelling tot de stamreeks een overzicht van een nageslacht. Het omvat in principe alle nakomelingen van een stamvader langs mannelijke lijn: dus alle zonen en dochters van alleen de mannen. Afstammelingen in de mannelijke lijn worden agnaten genoemd. Het gebruik van stambomen (agnatenoverzicht) in de genealogie is evenals dat van de stamreeks zeer oud. De eerste stamboom die in de Bijbel voorkomt, is die van de zonen en kleinzonen van de aartsvader Jakob in het boek Genesis, hoofdstuk 46. Hierin worden vrijwel uitsluitend namen van mannen vermeld, hoewel we ervan mogen uitgaan dat jakob ook kleindochters zal hebben gehad.
De bedoeling van een stamboom is eigenlijk de opsomming van alle erfgenamen en rechthebbenden op een erfenis. Omdat in heel oude tijden de gehuwde dochters van een erflater waren opgenomen in de families van hun echtgenoten en omdat er alleen sprake was van erfgoed dat in de familie diende te blijven, erfden alleen de zonen. Later kregen ook de dochters een bescheiden deel van de erfenis, meestal bij hun huwelijk. Dit werd een bruidsschat genoemd.
De stamboom is een uitvloeisel van de gedachte dat alle zonen gelijkgerechtigd zijn. Deze gedachte leefde bij de oude Germanen, maar ook bij de Romeinen. Het verschijnsel van het eerstgeboorterecht (ook wel senioraat of majoraat genoemd) is van feodale oorsprong. Het feodale goed van een leenman was ondeelbaar en vererfde alleen op de oudste zoon. Hetzelfde gold voor een horig goed van een horige. Het eerstgeboorterecht zou in de genealogie slechts een stamreeks opleveren; de gelijkgerechtigdheid van alle zonen levert daarentegen een stamboom op.
Het eerste koningshuis van het Frankische Rijk, dat van koning Clovis en zijn afstammelingen (Merovingen geheten, regerend van 481 tot 751), beschouwde hun rijk, dat ze op de Romeinen veroverd hadden, als privé- en familiegoed. Elke koningszoon erfde er een stuk van bij het overlijden van de koning. Volgens hetzelfde principe verdeelden latere graven en hertogen in Duitsland eveneens hun landen onder hun zonen. Had een van die zonen geen nazaten, zodat zijn lijn uitstierf, dan verviel het deel dat hij bezat aan de overige nog bestaande lijnen volgens het langs mannelijke lijn verlopende erfrecht.
Dit principe werd niet alleen gevolgd bij vorstelijke families, maar ook bij niet-vorstelijke geslachten. Eeuwenlang lieten boeren alleen hun zoons delen in de erfenis, om al te grote versnippering van de boerderij tegen te gaan. Die versnippering was in het algemeen toch al vrij groot. Daarom bestond bij sommigen de neiging het bedrijf te laten vererven volgens het eerstgeboorterecht. De stamvader van het bekende Europese bankiersgeslacht Rothschild, Mayer Amschel (1744-1812), sloot bij testament zijn dochters uit van deelname in de firma Rothschild.